Mijn moeder overleed onverwacht op haar 73e. De ochtend na haar overlijden zag ik haar in het uitvaartcentrum opgebaard liggen. Ik moest meteen heel hard huilen, waarschijnlijk om de opgebouwde spanning af te reageren.
Ze woonde alleen sinds de scheiding met mijn vader. Ik belde hem en hij wilde wel helpen met de begrafenis. Later vroeg ik hem of mijn moeder van mij had gehouden. Hij antwoordde “ze was erg op zichzelf gericht en kon het leven niet goed aan.”
Dat herkende ik, en ik had er vrede mee.
Sinds ik over mijzelf ontdekte dat ik autistisch ben, heb ik van mijn vader steeds al het idee gehad dat hij het ook was, dat ik dat van hem had geërfd. Maar als ik het gedrag van mijn moeder moest beschrijven, zou ik dat eerder een persoonlijkheidsstoornis noemen.
Toch is het bekend dat de mannelijke uitingsvorm van autisme heel anders is en duidelijker dan de vrouwelijke. Steeds meer herinneringen over hoe zij zich had gedragen, vielen bij mij in het vakje “dat kan ook autisme zijn”.
Vandaar mijn vraag: Had mijn moeder ook autisme?
Ze was geboren in 1930 in Amsterdam, als derde kind na twee zoons. Als tiener maakte ze de oorlog mee en de hongerwinter. Eind jaren ’40 werd ze tandartsassistente en leerde mijn vader kennen. In 1952 zijn ze getrouwd, allebei nog erg jong. Na een jaar werd ik geboren en vier jaar later mijn broer.
Mijn moeder vond mij een zeurpiet, noemde mij ‘Lady Emmer’. Emmeren stond voor zeuren, ‘Lady’ verwoordt dat de relatie met mijn moeder niet zo warm en begripvol was, er was afstand tussen ons. Ik was erg zelfstandig en wist het vaak beter. Daar hield mijn moeder niet van, ik denk dat het haar onzeker maakte. Ik was een nieuwsgierig kind, wilde alles weten en ontdekken. Mijn moeder had moeite met de vragen die ik altijd had, over van alles. Mijn vader wilde er wel op ingaan, maar was meestal niet thuis.
Mijn moeder zorgde goed voor me, maar ik had nooit het idee dat ze van me hield of trots op me was. Wat ze naar mijn idee wel goed heeft gedaan, was dat ze me erg vrij liet, ik mocht mijn eigen gang gaan. En af en toe mocht ik schoolziek zijn: Ik was dan niet echt ziek, maar mocht toch die dag op de bank liggen, kreeg lekkere hapjes en hoefde niks. De volgende dag kon ik weer naar school. Nu zie ik dat ik op die dagen overprikkeld was en tijd voor mijzelf nodig had om bij te komen.
Mijn moeder was erg beschermend naar mijn broertje, en ik was hevig jaloers op hem. Ik plaagde hem wel eens en mijn moeder benadrukte dan dat ik de oudste was: “Kan je wel, grote lummel?”.
Als ik mee ging winkelen bleven we vaak stil staan op straat wanneer mijn moeder iemand tegenkwam om mee te praten. Het viel me toen al op, dat ze graag een andere versie van de werkelijkheid presenteerde aan die persoon. Wat zij vertelde klopte niet altijd. Ze was ook opvallend hartelijker naar vreemden dan naar mij.
Later als tiener kreeg ik veel kritiek op haar. Daar leek ze nooit goed een weerwoord op te hebben, werd er niet boos om maar trok het zich wel aan.
Ze was altijd intensief bezig met haar uiterlijk, met kleding en make-up. Rond haar 35e begon ze haar gezicht in te smeren met “bruin-zonder-zon”, een vette, kleverige laag die mijn vader en ik ‘schoensmeer’ noemden. Het had een typische geur, die mijn afkeer opwekte.
Onderwerpen die moeilijk waren, werden meestal verzwegen. Mijn moeder was een ster in ‘niet-over-praten’, wat je niet benoemde was er gewoon niet volgens haar. Ze had de gewoonte om in zo’n situatie te gaan neuriën of tegen de hond praten, wat mij dan weer woest maakte.
Totdat ik het huis uit ging, gedroeg mijn moeder zich al met al toch redelijk ‘normaal’. Dat veranderde nadat mijn broer op zijn 17e overleed, wat natuurlijk een grote klap was voor mijn ouders. Beiden verwerkten het op hun eigen manier. Mijn moeder wilde er niet over praten, laat staan huilen. Mijn vader voelde zich schuldig en machteloos. Ze groeiden uit elkaar en op hun 50e gingen ze scheiden.
Het werd duidelijk dat mijn moeder altijd op mijn vader geleund had, wat betreft financiën en andere verantwoordelijkheden. Ze ging zich als een verwend kind gedragen, maakte haar huis niet schoon, gaf meer geld uit dan ze had en betaalde sommige rekeningen niet. Ze wilde perse in een auto rijden, maar liet hem niet APK keuren. Het gevolg was dat ze meerdere malen werd aangehouden door de politie, en uiteindelijk werd haar auto in beslag genomen. Omdat ze zich daar tegen verzette en een agent schopte, moest ze twee weken naar de gevangenis.
Het leek wel of ze blij was als ze iets mankeerde en naar het ziekenhuis moest. Ze genoot er dan van om in bed te kunnen liggen en verzorgd te worden. Ze wilde alleen op haar voorwaarden contact met andere mensen. Zo vereenzaamde ze en bleef steeds vaker alleen thuis.
In haar idee was het mijn taak en mijn plicht om haar te helpen. Dat deed ik door regelmatig bij haar langs te gaan en hand- en spandiensten te verrichtten. Maar wanneer ze dat best zelf kon doen maar niet deed, voelde ik mij gemanipuleerd en had ik er geen zin in. “Tom Poes, verzin een list” was een gevleugelde uitspraak van haar. Het kwam er op neer dat ik haar problemen moest oplossen, omdat ze er zelf geen verantwoordelijkheid voor wilde nemen.
Ik probeerde wel eens met haar te praten over haar situatie, dat ze misschien hulp nodig had. Daar wilde ze niet in meegaan. Ze vertelde wel dat ze een keer een heel doosje slaaptabletten had ingenomen, maar na twee dagen gewoon weer wakker werd. Dat het eigenlijk een zelfmoordpoging was geweest, daar wilde ze niet aan.
Voor mij voelde mijn moeder in die jaren vooral als een ‘blok aan mijn been’.
De laatste jaren voor haar overlijden zorgde ze niet goed voor zichzelf, stopte met eten koken en at slecht. Maakte ruzie met dokters en kreeg geen behandeling meer voor haar kwalen. Ze was depressief en slikte heel veel pijnstillers. Uiteindelijk lag ze alleen nog maar op de bank. Een niet behandelde maagzweer is haar fataal geworden, ze stierf alleen en werd gevonden door haar buren.
Terug naar de vraag van het begin: Had mijn moeder ook autisme?
De laatste tijd denk ik steeds vaker dat dat inderdaad zo is. Binnen haar huwelijk functioneerde ze redelijk, maar toen dat stopte kon ze slecht voor zichzelf zorgen. Na twee crises, het overlijden van mijn broer en later de scheiding, kon ze niet langer de schijn ophouden.
Bij veel mensen komt pas op latere leeftijd het autisme naar voren, manifesteert het zich.
In mijn jeugd had mijn moeder een uitdrukking voor als er problemen waren: “het moet”. Dat betekende dat iets op haar manier moest gaan. Op latere leeftijd heeft ze dat tot in het extreme toegepast, wat haar in de gevangenis en het ziekenhuis bracht en haar uiteindelijk het leven heeft gekost.